- afschieten
- {{afschieten}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [afvuren] tirer2 [door schieten wegnemen] arracher3 [doodschieten] abattre4 [afscheiden d.m.v. een beschot] aménager (en posant une cloison)♦voorbeelden:1 een kogel afschieten • tirer une balle3 (iemands) duiven afschieten • abattre les pigeons de qn.4 een kamertje met planken afschieten • mettre une cloison de planches pour aménager une petite pièceII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [zich snel verplaatsen] se précipiter (vers)2 [losschieten] se détacher (de)♦voorbeelden:1 de hond schoot van het erf af • le chien s'enfuit du terrain en courant
Deens-Russisch woordenboek. 2015.